In 1 Samuel 17 is opnieuw sprake van een Filistijnse opmars tegen de Israëlieten. Koning Saul verzamelt zijn leger om de inval te stoppen. De legers van de Filistijnen en de Israëlieten stellen zich in slagorde op aan beide kanten van de vallei van Elah; het
‘dal van de terebinten’, dat ongeveer 25 kilometer ten westen van Bethlehem ligt.
Vanwege zijn ongehoorzaamheid in de eerdere strijd tegen de Amalekieten (1 Samuel 15) heeft koning Saul de gunst van God verspeeld. De profeet Samuël moet dan de jonge David, de zoon van Isaï, in het geheim tot koning zalven (1 Samuel 16). De overwinning van David op Goliath vestigt de aandacht van het volk op David, en het koningschap van Saul verliest opnieuw aan gezag.
Goliath is een Filistijnse kampvechter met een lengte van ongeveer 3 meter die een indrukwekkende wapenrusting draagt. Hij daagt de Israëlieten uit een man te sturen om tegen hem te vechten. Beide mannen vechten dan plaatsvervangend voor hun legers. Saul en de Israëlieten zijn echter bang voor Goliath. Als David in het Israëlitische kamp komt, zegt hij:
‘…wie is deze onbesneden Filistijn wel, dat hij de gelederen van de levende God durft te honen?’ (1 Samuël 17 vers 26). Deze woorden kunnen worden verstaan tegen de achtergrond van de opdracht uit Deuteronomium 7, waar Israël van God de opdracht krijgt om de Kanaänitische volken met de ‘ban te slaan’ ofwel uit te roeien. Deze volken worden als straf op hun zonden verdreven uit het land Kanaän, het land dat God Israël heeft beloofd. Israël is echter niet meer dan een instrument in Gods hand, want God zelf voert de strijd aan. Zoals de strijd tegen Jericho werd aangevoerd door de Bevelhebber van het leger van de HEERE, zo weet David dat ook nu
‘de strijd van de HEERE is’ (1 Samuël 17 vers 47). Dat geeft hem een enorme geloofsmoed. Hij treedt Goliath tegemoet
‘in de Naam van de HEERE van de legermachten’, en doodt Goliath. God de HEERE is de ware Koning van Israël. David zal later ‘onderkoning’ onder God zijn.
De strijd tegen Goliath – die een geschubd pantser draagt en dodelijk getroffen wordt in zijn hoofd – doet denken aan Genesis 3 vers 15. Daar wordt beloofd dat de nakomeling van Eva de kop van de slang zou verpletteren. Die belofte is vervuld in Jezus, de Zoon van David, die Satan,
‘de (geschubde)
oude slang’ (Openbaring 12 vers 9) de kop vermorzeld heeft op Golgotha, hoewel Zijn uiterlijke gestalte zwak was. Het gevecht van David tegen Goliath was hiervan een voorafschaduwing. Het was een geestelijke strijd voor de eer van Gods Naam. Christenen kunnen in de geestelijke strijd, die nog steeds gevoerd moet worden, alleen overwinnen in Gods kracht.
‘Alle dingen kan ik aan door Christus, Die mij kracht geeft.’ (Filippenzen 4 vers 13)
‘Zonder Mij kunt u niets doen.’ (Johannes 15 vers 5)