Naomi en haar schoondochter Ruth – allebei weduwe – komen aan in Bethlehem aan het begin van de gersteoogst. De HEERE geeft Zijn volk weer brood! Om in hun levensonderhoud te voorzien, gaat Ruth gerste-aren rapen die de maaiers laten vallen op een akker. De akker blijkt van Boaz te zijn, een naaste bloedverwant van Naomi’s overleden man. Als Ruth ’s avonds met gerst thuiskomt bij Naomi, vertelt Naomi dat Boaz één van de lossers is. Een losser (Hebreeuws:
go’el) is een naaste bloedverwant die na het overlijden van de echtgenoot – als uit het huwelijk geen kinderen zijn geboren – in het (leviraats)huwelijk treedt met de weduwe en een kind bij haar verwekt. Het kind wordt dan geacht een kind van de overleden echtgenoot te zijn. Zo blijft de nalatenschap in stand en is de oude dag van de kinderloze weduwe verzekerd.
Boaz neemt – in tegenstelling tot een in het vierde hoofdstuk van het Bijbelboek Ruth genoemde nadere bloedverwant – de verantwoordelijkheid van het losserschap op zich, en trouwt met Ruth.
Ruth 4 vers 13:
‘En de HEERE gaf haar dat zij zwanger werd en een zoon baarde.’De buurvrouwen die Naomi bezoeken geven haar kleinzoon de naam Obed. Ze prijzen de HEERE die haar via Ruth een losser heeft gegeven.
‘Zij zeiden: bij Naomi is een zoon geboren’ (vers 17).
Obed wordt de vader van Isaï, de vader van David, de koning. Jezus Christus is
‘de Zoon van David’.
In de Bijbel wordt de HEERE de Losser of Verlosser genoemd. Zie Psalm 19 vers 15 en Job 19 vers 25. Toen de Israëlieten in Egypte in slavernij gevangen zaten, is God als hun Go’el opgestaan om hen te lossen en hun een erfdeel te schenken in het beloofde land. De Vader schenkt zijn Zoon Jezus Christus tot een Verlosser. Het losserschap in Israël was daar een voorafbeelding van. Jezus stelt zijn ziel tot een losprijs voor velen (Mattheüs 20 vers 28). Hij werd voor ons een ‘bloedverwant’ door als Gods Zoon mens te worden; familie van Adam en zijn nageslacht. Zo werd Hij de Verlosser die de zondeschuld van de wereld betaalde.
Johannes 3 vers 16:
Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.